De kerstboom staat net 3 dagen. Het is 16 december 2013. De dag is zojuist overgegaan in de avond en ik ben boven. Ik zit op het randje van mijn bed. Met de rug naar de tv. Mijn buik is dik en gaat als een razende tekeer. Alsof ze haast heeft, dat mini-mensje. Maar niets lijkt minder waar. De tv staat aan, ik kijk met gedraaide rug over mijn schouder naar de beelden, het dringt niet eens tot me door.
Uren verstrijken en er wordt besloten dat ik hier niet langer mag blijven. Een ambulance wordt gebeld. Ik strompel de trap af, ondersteund door een ambulance broeder. De brancard staat klaar en ik ga liggen op dit rechte, harde bed op wieltjes. Ik bedenk me hoe ik dit enigszins dragelijk door kan komen. Ik houd me vast aan de ijzeren stang naast mij. Ik ga van links naar rechts terwijl we over de stoeptegels naar de ambulance rijden.
Ze brengen me naar een ander ziekenhuis dan afgesproken. Een helse rit die uren lijkt te duren. Ik word binnen gereden, stemmen, lift in, verkeerde afdeling, opnieuw de lift in.
Fel licht, verwonderde mensen die niet wisten dat ik zou komen. Mijn adem niet meer onder controle, hoe lang gaat dit nog duren? ik geeft t op. ik laat het los. Helemaal op mezelf aangewezen.
Eindelijk komt Rob binnen. Gesprekken over en weer, maar ik doe niet mee. Er wordt over mij, over mijn hoofd gesproken. Ik maak hier geen onderdeel van uit. Aan de zijlijn aanwezig, als lijdend voorwerp, maar toch als hoofdpersoon.
Ik smeek om een spuit in mijn billen, een ruggenprik en als dat niet kan ‘maak me maar helemaal weg’ vind ik ook prima. 1 zin zonder adem te halen, tussen de weeën door. Ze gaan niet akkoord. Ik ben teleurgesteld en boos. Hoe houd ik dit vol? “Het gaat nu om je kindje” word er gezegd.
Ik was weer van de partij en volkomen verrast, schiet door me heen:’ oh God, das waar ook ! ik moet nog een kind gaan baren ook nog.’